![]() |
![]() |
![]() |
|
![]() |
|||
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Amsterdam |
![]()
De eerste geheel door de VOC zelf uitgeruste vloot voer uit in 1603. De schepen waren zwaar bewapend, want behalve het drijven van handel had de commandant van de vloot, de admiraal, de opdracht zoveel mogelijk schade toe te brengen aan de Portugezen. De eerste vloot had direct succes, want zij slaagde er onder meer in de Portugese posities op Ambon in te nemen. Hierdoor werd de eerste stap gezet op de weg naar de realisering van een wereldwijd monopolie in de handel in kruidnagelen. Bovendien kreeg men door de overname van Ambon voor het eerst grondgebied in handen. De VOC werd zodoende heerser over Aziatische onderdanen. ![]() In beginperiode fungeerde de admiraal als de hoogste functionaris in Azië. Alle compagniesdienaren waren aan hem ondergeschikt. Met de thuisreis van een admiraal kwam een einde aan zijn leiderschap. De admiraal van de volgende vloot werd dan de hoogste gezagsdrager. Na enige jaren kwamen de Heren XVII echter tot de conclusie dat deze constructie niet bevorderlijk was voor de continuïteit van het beleid overzee. De bakens werden verzet. Men wilde, in navolging van de Portugezen, een centrale leiding op een vaste plaats in Azië. In 1609 werd besloten de centrale leiding in handen te leggen van een gouverneur-generaal, die zou worden bijgestaan door een Raad van Indië. De gouverneur-generaal werd dus geen alleenheerser maar primus inter pares. Belangrijke beslissingen konden niet zonder instemming van de Raad genomen worden. Pieter Both werd de eerste gouverneur-generaal van 'Nederlands-Indië'. Een centraal punt, het zogenaamde rendez-vous, kwam er eerst tien jaar later, in 1619, toen Jan Pietersz Coen, de stad Jakatra veroverde. De nieuwe hoofdplaats kreeg de naam Batavia. ![]() In de loop van de tijd breidde de VOC haar territoriale bezit rond Batavia en Ambon verder uit (zie kaart). Behalve deze gebieden verwierf zij ook andere gewesten. Na Batavia werd Ceylon, het kaneeleiland, het belangrijkst. De VOC veroverde het kustgebied van Ceylon in talrijke campagnes op de Portugezen tussen 1638 en 1658. Langdurige oorlogen werden vanaf 1677 ook gevoerd in Midden- en Oost-Java, waar de VOC regelmatig betrokken raakte bij de dynastieke twisten in het rijk Mataram. Omwille van de veiligheid van en de aanvoer van producten naar Batavia streefde de VOC hier, vaak tevergeefs, naar politieke stabiliteit. Nadat de VOC in Oost-Indonesië in de eerste helft van de 17e eeuw het monopolie in de handel in kruidnagelen, nootmuskaat en foelie met verdragen en geweld had afgedwongen, volgde als sluitstuk op deze politiek de verovering van Makassar, dat in de jaren 1666-1669 zijn beslag kreeg. ![]() Wat betreft de handel onderscheidde de VOC zich van de andere Europese organisaties in Azië, bijvoorbeeld de Portugese, Engelse of Franse, door het opzetten van een intra-Aziatisch handelsnetwerk. De VOC zelf nam namelijk actief deel aan de handel binnen Azië. Zo werd bijvoorbeeld zilver uit Japan verkocht in India om er textiel mee aan te kopen, dat weer gebruikt werd om er peper en fijne specerijen in Zuidoost-Azië mee aan te schaffen. Batavia werd het centrum van dit netwerk en fungeerde als stapelmarkt. Men hoopte met deze handel voldoende winst te behalen om er de voor Europa bestemde retourladingen mee te kunnen financieren. Ondanks het feit dat de intra-Aziatische handel indrukwekkend van omvang was, is de VOC nooit helemaal in die opzet geslaagd. Een substantieel deel van de retourgoederen werd uiteindelijk betaald uit de grote hoeveelheden geld en edele metalen, die ieder jaar uit de Republiek naar Azië verscheept werden. ![]() De bestuursorganisatie in de gewesten leek sterk op die te Batavia. De hoogste functionaris, meestal een gouverneur, werd terzijde gestaan door een raad. Het personeel van de VOC in Azië nam toe van enige duizenden in het begin van de 17e eeuw tot meer dan 20.000 in het midden van de 18e eeuw. Ongeveer de helft van de compagniesdienaren bestond uit militairen. De mannen op de schepen, de zeelieden, besloegen ongeveer een vijfde tot een vierde van het totale personeelsbestand. De VOC had in Aziatische wateren namelijk permanent zo'n 50 tot 200 grote en kleine schepen in de vaart. De groep die bestuurlijk, economisch en juridisch de macht in handen had, dat wil zeggen van de gouverneur aan de top, via de koopman, de boekhouder tot de assistent aan de pen onder aan de ladder, een categorie, die ook wel de dienst van de 'negotie' of 'commercie' werd genoemd, vormde minder dan een tiende van het bestand. ![]()
|
||
![]() |
|||
![]() |
![]() |