![]() |
![]() |
![]() |
|
![]() |
|||
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Amsterdam |
![]() Effen en gestreepte kleden
Voordat in Europa zich de industriële revolutie voltrok, was India (kaart) een van de belangrijkste textiel producerende regio's in de wereld. De kledenhandel was er zeer omvangrijk, niet alleen voor binnenlands gebruik, maar tevens voor de export. India zelf had de belangrijkste grondstoffen in huis, namelijk zijde- en katoengaren. Er werden op het subcontinent dan ook zowel katoenen als zijden stoffen geweven; vaak bestond een kleed uit een mengsel van zijde en katoen. De kleden werden in India geproduceerd door een omvangrijke klasse van wevers, wassers en ververs. De kwaliteiten, soorten en maten waren schier onuitputtelijk. Kleine verschillen in kleur, breedte of lengte bepaalden in de afzetgebieden de mate van succes bij de consument. In beginsel werd de breedte van een kleed bepaald door de maat van het weefgetouw; het gemiddelde lag op ongeveer 1 meter. De lengte van de diverse soorten doeken kon echter zeer variëren, van 3 tot wel 47 meter. Veel soorten waren effen van kleur: wit, blauw, rood, zwart. Door het gebruik van verschillende kleuren garen werden gestreepte en geruite patronen gerealiseerd. ![]() De beroemdste witte kleden waren de Guineese lijwaten, ook wel negroskleden genoemd. Van deze zeer lange en relatief goedkope katoenen doeken kwamen de beste uit Coromandel. Zij waren in de 16e eeuw door de Portugezen op grote schaal, gedeeltelijk via Europa, naar Amerika en Afrika gevoerd om de slavenbevolking te kleden. De VOC trad op groter schaal in de voetsporen van de Portugezen. Guinees lijwaat alsmede andere effen en gestreepte kleden waren ook erg populair in Zuidoost-Azië. De VOC betrok de kleden in India meestal niet rechtstreeks van de producenten, maar schakelde tussenhandelaren in. Vervolgens verscheepte men de kleden in grote pakken. In de afzetgebieden verhandelden détailhandelaren de kleden in kleinere coupures, na ze van de VOC in haar kledenwinkel of op een veiling te hebben overgenomen. In de gebieden in Azië waar de VOC de dominante politieke macht was, streefde zij vaak een monopolie op de import van Indiase kleden na. De prijsverhogingen die het gevolg waren van de pogingen de import te beheersen zette de handel onder druk. Politieke onrust in de productiegebieden zelf en de toenemende controle van de Engelsen over Bengalen en Suratte deden de omzet van de VOC na het midden van de 18e eeuw sterk teruglopen. De enige soort die zich goed handhaafde was juist het Guinees lijwaat, dat niet zelden als halffabrikaat werd gebruikt in de inheemse textielnijverheid van Zuidoost-Azië. ![]() Een algemeen overzicht van hoeveelheden en prijzen van de handel van de VOC valt moeilijk te geven. Het zojuist genoemde gewone Guinees lijwaat van Coromandel kostte in de 18e eeuw ongeveer 8 gulden per stuk; de VOC-dienaren in de andere gewesten werden geacht het te verkopen voor zo'n 12 gulden. De geschatte export van effen, gestreepte en geruite kleden van Coromandel, Bengalen en Suratte samen naar Zuidoost-Azië was in het midden van de 17e eeuw ongeveer 0,5 miljoen stuks per jaar. Na in de laatste decennia van de 17e eeuw een niveau van wel 1 miljoen stuks te bereiken, zakte de export terug naar 0,6 miljoen omstreeks het midden van de 18e eeuw. ![]()
|
||
![]() |
|||
![]() |
![]() |